Faunabeheereenheden
Flevoland | Noord-Holland | Utrecht | Zeeland | Zuid-Holland
Ganzen hebben het goed in Nederland. Onze landbouw is ingericht op hoge opbrengsten van eiwitten en ganzen profiteren daarvan. Er is meer dan genoeg te eten. Ook zijn er veel natte gebieden waar ganzen rustig kunnen broeden. Het gevolg is dat er veel ganzen in ons land zijn. Daar genieten mensen van. Maar het zorgt ook voor schade aan landbouw en natuur. Ook kan de vliegveiligheid in gevaar komen.
Om schade te voorkomen en de vliegveiligheid te waarborgen, worden er faunabeheerplannen gemaakt. Bij het opstellen daarvan wordt rekening gehouden met veel verschillende belangen. Naast natuur, landbouw en vliegveiligheid zijn dat bijvoorbeeld het voorkomen van dierenleed en de (internationale) instandhouding van ganzensoorten. In een faunabeheerplan staat welke maatregelen er ingezet kunnen worden om schade te voorkomen. Het gaat in eerste instantie om preventieve maatregelen, zoals weren met afschriklinten of verjagen met knalapparaten. Als dit soort maatregelen onvoldoende effect hebben, komt ook afschot in beeld.
De beheermaatregelen die in een faunabeheerplan staan, moeten goed zijn onderbouwd. Het is dus belangrijk om betrouwbare data te verzamelen. Er wordt ook veel onderzoek gedaan en de faunabeheereenheden werken samen met wetenschappers, natuurorganisaties, agrariërs, jagers en overheden. Bovendien wordt er internationaal informatie en kennis uitgewisseld via de Werkgroep AEWA Ganzenaanpak (WAG) en de Agreement on the Conservation of African-Eurasian Migratory Waterbirds (AEWA). Want ook van landgrenzen trekken veel ganzen zich niks aan.
Bij ganzenbeheer zijn veel organisaties betrokken: